17 Witwassen
17.1 Wat is witwassen?
Het Wetboek van Strafrecht (WvSr) kent verschillende vormen van witwassen.
Artikel 420bis (opzettelijk witwassen) luidt:
1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
Artikel 420bis.1 (eenvoudig witwassen) luidt:
Witwassen dat enkel bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf wordt als eenvoudig witwassen gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 420ter (gewoonte witwassen) luidt:
1. Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die zich schuldig maakt aan witwassen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
Artikel 420quater (schuld witwassen) luidt:
1. Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
Artikel 420quater.1 (eenvoudig schuld witwassen) luidt:
Schuldwitwassen dat enkel bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf wordt als eenvoudig schuldwitwassen gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de vierde categorie.
17.2 Opzettelijk witwassen (420 bis Sr)
Artikel 420bis WvSr stelt de opzettelijke vorm van witwassen strafbaar. De verdachte dient ten tijde van de gedraging te weten dat het voorwerp dat hij verbergt of verhult uit een misdrijf afkomstig is. Hiervoor is voorwaardelijk opzet voldoende. De in de delictsomschrijving gebruikte termen ‘verbergen’ of ‘verhullen’ impliceren eveneens opzet. Ook hierbij is voorwaardelijk opzet voldoende. De termen verwerven, voorhanden hebben en overdragen zijn van voldoende feitelijke betekenis om niet nader omschreven te hoeven worden in de tenlastelegging. De termen verhullen, verbergen, omzetten en gebruiken zullen daarentegen wel nader omschreven dienen te worden (HR 9 februari 1999; NJ 1999, 327).
17.3 Eenvoudig witwassen bestaande uit verwerving of voorhanden hebben (420bis.1)
Strafbaar is het enkel verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn van door de dader zelf gepleegde misdrijven. Deze bepaling kent een lager strafmaximum, omdat anders dan in het geval van de artikelen 420bis lid 1 en 420quater lid 1 WvSr door de verdachte nog geen handelingen zijn verricht die daadwerkelijk gericht zijn op het verbergen en verhullen van de criminele herkomst.
In de MvT wordt de motivatie gegeven voor de aanpassing van de witwaswetgeving:
Een recente ontwikkeling doet voor een deel afbreuk aan het genoemde uitgangspunt. Sinds enige tijd wordt namelijk in de rechtspraak de reikwijdte van de strafbaarstelling van witwassen in artikel 420bis, eerste lid, Sr, beperkt indien het witwassen enkel bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn van een door de dader zelf gepleegd….
Op grond van deze rechtspraak is iemand alleen strafbaar wanneer hij reeds handelingen heeft verricht die gericht zijn op het verbergen of het verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen. Is daarvan geen sprake, dan kan het feit ten opzichte van de zelfpleger niet worden gekwalificeerd als (schuld)witwassen – er is sprake van een zogenoemde kwalificatie-uitsluitingsgrond. Naar het oordeel van de Hoge Raad wordt daarmee mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. De ontwikkeling van deze kwalificatie-uitsluitingsgrond in de rechtspraak heeft twee belangrijke gevolgen. Het eerste gevolg is dat het verwerven of voorhanden hebben van uit misdrijf afkomstige voorwerpen, in het geval het om een door de dader zelf gepleegd misdrijf gaat, straffeloos blijft. Het tweede gevolg is dat verbeurdverklaring van de desbetreffende voorwerpen niet mogelijk is, indien vervolging wegens het grondmisdrijf niet haalbaar is. Grote sommen misdaadgeld dreigen dan onaangetast te blijven. Beide genoemde gevolgen zijn onwenselijk.
Met deze bepaling is het probleem opgelost wanneer een verdachte stelt dat het aangetroffen geld afkomstig is van een eigen misdrijf. Men kan natuurlijk nog steeds aanvoeren dat het geld is verkregen vanuit een zelf begaan misdrijf, aangezien daarmee een aanzienlijke lagere straf binnen het bereik ligt. Maar er zullen feiten en omstandigheden moeten worden aangevoerd om dat aannemelijk te maken en men ontkomt hiermee niet meer aan de kwalificatie witwassen als dit het geval is.
17.4 Gewoonte-witwassen (420ter Sr)
Iemand maakt zich schuldig aan gewoonte-witwassen wanneer hij zich herhaaldelijk schuldig maakt aan opzet-witwassen.
Rb Rotterdam, 19 oktober 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AZ0546:
Verdachte heeft van witwassen een gewoonte gemaakt.
Vast staat dat verdachte in een periode van tien dagen betrokken is geweest bij een drietal geldtransporten naar het buitenland die allen omstreeks 23 oktober plaatsvonden. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gewoonte, zijn niet alleen de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handelingen van belang, maar ook de intentie van de verdachte bij een en ander. Enkele overwegingen van de rechtbank:
- Verdachte is betrokken is geweest bij het bestellen van schrijfmappen en bijbehorend verpakkingsmateriaal;
- Het aantal mappen, 60 stuks, duidt er op dat het kennelijk de bedoeling was dat de transporten van 23 oktober 2005 nog een vervolg zouden krijgen;
- Tot slot is er nog een grote hoeveelheid geld in een van de slaapkamers van de woning van verdachte aangetroffen.
Uit bovengenoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de betrokkenheid van verdachte verder ging dan een incidentele betrokkenheid en zodanig structureel was dat dit leidt tot de conclusie dat zij van het witwassen een gewoonte had gemaakt.
17.5 Schuldvariant witwassen (420quater Sr)
Tenslotte is er de schuldvariant van witwassen (artikel 420quater WvSr). In dit geval moet bewezen worden dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voorwerp van een misdrijf afkomstig was. Voor de handelingen die de verdachte verricht ten behoeve van het witwassen dient overigens wel de opzet bewezen te worden. Voorwaardelijke opzet is daarbij voldoende; het zich willens en wetens blootstellen aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat men door zijn handelen iets verbergt, verhult enzovoort.
Om opzet- en gewoonte-witwassen te bewijzen moet voorwaardelijk opzet aangetoond worden omtrent de wetenschap van de verdachte dat het voorwerp van een misdrijf afkomstig is. Er kan dan ook gebruikgemaakt worden van de formulering dat de verdachte ‘bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde’. De verdachte heeft dit redelijkerwijs moeten vermoeden. Dit duidt volgens de Hoge Raad (HR 17 december 1985, NJ 1986, 428) op ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’.
Gerechtshof Amsterdam, 18-12-2015 [ECLI:NL:GHAMS:2015:5279]:
Daarmee resteert de vraag of de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren, waardoor sprake is van schuldwitwassen. Het hof is van oordeel dat de verdachte, gelet op het feit dat hij meermalen relatief grote geldbedragen heeft ontvangen op zijn bankrekening via stortingen uit het buitenland en deze grote bedragen steeds in een betrekkelijk kort tijdsbestek contant heeft opgenomen, redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft geen vragen gesteld omtrent de herkomst van het uit het buitenland gestorte geld, het geld zonder meer opgenomen en vervolgens contant aan een derde overgedragen. De verdachte is daarbij (minst genomen) in die mate tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht, dat hij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen.
17.6 Eenvoudig schuldwitwassen (420quater.1)
Strafbaar is het enkel verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn van door de dader zelf gepleegde misdrijven. Deze bepaling kent een lager strafmaximum, omdat anders dan in het geval van de artikelen 420bis lid 1 en 420quater lid 1 WvSr door de verdachte nog geen handelingen zijn verricht die daadwerkelijk gericht zijn op het verbergen en verhullen van de criminele herkomst.
In de MvT wordt de motivatie gegeven voor de aanpassing van de witwaswetgeving:
Een recente ontwikkeling doet voor een deel afbreuk aan het genoemde uitgangspunt. Sinds enige tijd wordt namelijk in de rechtspraak de reikwijdte van de strafbaarstelling van witwassen in artikel 420bis, eerste lid, Sr, beperkt indien het witwassen enkel bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn van een door de dader zelf gepleegd….. Op grond van deze rechtspraak is iemand alleen strafbaar wanneer hij reeds handelingen heeft verricht die gericht zijn op het verbergen of het verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen. Is daarvan geen sprake, dan kan het feit ten opzichte van de zelfpleger niet worden gekwalificeerd als (schuld)witwassen – er is sprake van een zogenoemde kwalificatieuitsluitingsgrond. Naar het oordeel van de Hoge Raad wordt daarmee ―mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. De ontwikkeling van deze kwalificatie-uitsluitingsgrond in de rechtspraak heeft twee belangrijke gevolgen. Het eerste gevolg is dat het verwerven of voorhanden hebben van uit misdrijf afkomstige voorwerpen, in het geval het om een door de dader zelf gepleegd misdrijf gaat, straffeloos blijft. Het tweede gevolg is dat verbeurdverklaring van de desbetreffende voorwerpen niet mogelijk is, indien vervolging wegens het grondmisdrijf niet haalbaar is. Grote sommen misdaadgeld dreigen dan onaangetast te blijven. Beide genoemde gevolgen zijn onwenselijk.
17.7 Redelijk vermoeden van witwassen
Uitgangspunt: wanneer sprake is van schending aangifteplicht LM is ook verdenking voor witwassen gerechtvaardigd.
De Hoge Raad heeft (ECLI:NL:HR:2018:247) een arrest gewezen welk van belang is voor de procedures die de Douane gebruikt voor de controle op de aangifteplicht LM wanneer geen aangifte is gedaan. Naast deze schending van de aangifteplicht LM kan ook sprake zijn van een (in de praktijk minder voorkomende) onvolledige of een onjuiste aangifte. Geen aangifte, een onvolledige aangifte of een onjuiste aangifte zijn allemaal vormen van een schending van de aangifteplicht LM.
Wanneer sprake is van een schending van de aangifteplicht LM wordt ook een verdenking voor witwassen aangenomen en is er sprake van een overgang van de controlesfeer naar de opsporingssfeer. Om die reden moeten de rechtswaarborgen ter bescherming van de verdachte ook meteen in acht worden genomen. Dat betekent dat kenbaar gemaakt moet worden waarvan men verdacht wordt, namelijk: schending aangifteplicht én witwassen. Het onderzoek/verhoor na de constatering van de schending van de aangifteplicht LM wordt “onderzoek LM” genoemd. Hierbij wordt altijd het vragenformulier onderzoek LM gebruikt.
Bij een schending van de aangifteplicht LM bestaat dus meteen een verdenking voor witwassen, komen de verdachte alle waarborgen toe (waaronder het recht om te zwijgen) en kan na afloop van het onderzoek LM het vermoeden van witwassen vervallen of blijven bestaan.
Wanneer het vermoeden voor witwassen vervalt, wordt daarna de FSB afgehandeld.
Wanneer het vermoeden voor witwassen niet vervalt, wordt de witwasprocedure gevolgd.
Het redelijke vermoeden kan blijven bestaan als tijdens het onderzoek liquide middelen onjuiste, onduidelijke, onaannemelijk of tegenstrijdige antwoorden/verklaringen op de vragen worden gegeven. Het onderzoek liquide middelen wordt altijd door een vraagbaak LM uitgevoerd. Het is de vraagbaak LM die ook de vaststelling doet dat de redelijke verdenking voor witwassen blijft bestaan en het vermoeden voorlegt aan de BFC-er.
Uitgebreide informatie over witwassen en de jurisprudentie vindt u in de Community (alleen intern te raadplegen).
17.8 Bewijsvoering witwassen: indicatoren
Voor het bewijs voor witwassen worden de volgende uitgangspunten uit de rechtspraak gebruikt:
- Het misdrijf hoeft niet nader te worden aangeduid of omschreven. Er kan worden volstaan met de vermelding van het feit dat de LM uit een misdrijf afkomstig zijn. Er hoeft dus niet vermeld te worden uit welk concreet misdrijf de LM afkomstig zijn.
- Uit de bewijsmiddelen hoeft niet te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar het achterliggende misdrijf concreet is begaan. Als de mogelijkheid dat de liquide middelen ook legaal verkregen zouden kunnen zijn onwaarschijnlijk wordt geacht, wordt als bewezen aangenomen dat de LM van een misdrijf afkomstig zijn. De feiten wijzen er bijvoorbeeld op dat het bestaan en de herkomst van de LM verborgen moesten blijven.
- De rechter maakt voor het bewijs van witwassen gebruik van indicatoren voor witwassen. Als een concreet geval voldoet aan een of meerdere indicatoren kan daaraan een vermoeden van witwassen worden ontleend. Het gaat hierbij om min of meer objectieve kenmerken die - naar de ervaring leert - wijzen op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. Deze indicatoren hebben betrekking op het vervoer van LM en leveren - veelal in combinatie met andere feiten en omstandigheden - een redelijk vermoeden van witwassen op.
Uit de jurisprudentie blijkt dat de opbouw van een witwaszaak in verschillende stappen gaat.
Stappenplan:
- Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
- Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
- Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen.
- Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De werkzaamheden van de Douane en het onderzoek LM zijn van belang voor de eerste stap: het onderbouwen van een vermoeden van witwassen. Dit zal aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval zijn en de toepassing van diverse indicatoren. Als de strafrechter van oordeel is dat het redelijke vermoeden terecht is, mag in de strafrechtelijke vervolging van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst de LM die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
17.9 Indicatoren witwassen
In het onderzoek LM wordt de juistheid van de aangiftegegevens gecontroleerd en vastgesteld of deze antwoorden en verklaringen geloofwaardig, aannemelijk en niet tegenstrijdig/leugenachtig zijn in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval.
Een gegeven antwoord moet ook voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
De vervoerder van de LM wordt in het onderzoek LM o.a. gevraagd om duidelijke en betrouwbare (verifieerbare) verklaringen over de herkomst, eigendom en besteding van het geld, de wijze waarop men aan de (grote) hoeveelheid kleine coupures of juiste grote (€ 500 biljetten) coupures komt, de reden waarom de LM op deze wijze (contant) vervoerd (moeten) worden, etc. In het onderzoek LM vervalt bij een onduidelijke, tegenstrijdige of leugenachtige verklaring over deze aspecten een redelijk vermoeden van witwassen dan ook niet.
Als men geen betrouwbare en geloofwaardige verklaring kan geven voor de feiten en omstandigheden van het geval, wordt in de rechtspraak geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de LM, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren van enig misdrijf (witwassen).
17.9.1 Indicator: geen aannemelijke / geloofwaardige verklaring
Indicator:
- Aantonen/aannemelijk maken legale herkomst LM. Uitgangspunt is dat men aannemelijk moet kunnen maken dat sprake zou zijn van een legale bron van inkomsten waaruit dergelijke hoge geldbedragen verklaard zouden kunnen worden. Van de vervoerder mag worden verlangd dat hij door het verschaffen van verifieerbare gegevens op punten die eenvoudig te achterhalen zijn een aannemelijke verklaring geeft voor de herkomst van de LM.
- Aantonen/aannemelijk maken van legale economische reden voor de aanwezige (verschillende soorten) valutasoorten en gebruikte coupures.
- Aantonen/aannemelijke verklaring voor voorhanden hebben van aangetroffen valuta.
- Aantonen/aannemelijk maken van een legale economische reden voor het vervoer van grote geldbedragen.
- Aantonen/aannemelijke verklaring voor noodzaak voor:
- het voorhanden hebben van het contante geldbedrag (waarom niet per bank).
- de reden waarom de LM op deze wijze vervoerd moeten worden (risicovolle wijze van transport (die veel tijd in beslag neemt, kostbaar en risicovol is (verlies of diefstal)), moet opwegen tegen het veiliger alternatief van overmaking per bank, ook als daar kosten aan verbonden zijn.
- Aantonen/aannemelijk maken dat de bevonden bedragen in verhouding staan tot de inkomsten (salaris/uitkering/geen baan, etc.) of vermogenspositie.
- Aantonen/aannemelijk maken van de voorgenomen economische activiteit (bijvoorbeeld zaken doen, huis kopen, auto kopen) in relatie tot de verschillende landen waarmee transacties werden verricht.
- Geloofwaardige, aannemelijke, duidelijke, niet tegenstrijdige, onderbouwde of niet-leugenachtige verklaringen geven over:
- eigendom LM.
- herkomst LM.
- bestedingsdoel LM.
17.9.2 Indicator: feiten en omstandigheden
Bepaalde feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat het om witwassen gaat, in die zin dat geoordeeld moet worden dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen, middellijk of onmiddellijk, afkomstig zijn van enig misdrijf. Deze feiten en omstandigheden zien op het gegeven:
- Dat een (hoge) beloning wordt verkregen voor het vervoer van de LM.
- Dat de wijze waarop de LM worden vervoerd/zijn verpakt tot doel heeft deze uit het zicht van de autoriteiten te houden:
- verpakt in carbon/zilverpapier.
- verstopt in speciaal geprepareerde goederen (dubbele bodems of geheime vakjes, in de bagage of kleding, speelgoed, shampooflessen, consumentengoederen, laptop, etc.
- op/in het lichaam gedragen of goed weggestopt in de kleding.
- verdeeld over meerdere personen.
- Dat men niet precies weet hoeveel LM men vervoert.
- Dat men een onjuist bedrag aan LM opgeeft.
- Dat geen aangifte gedaan is voor de LM.
- Dat er geen/onduidelijke afspraken zijn met eigenaar over vervoer en overhandigen LM.
- Dat vervoerder geen bewijs voor ontvangst getekend voorhanden heeft voor de LM waarvan de vervoerder geen eigenaar is.
- Dat men zich niet heeft afgevraagd en nagevraagd wat de herkomst van de LM is.
- Dat men (op bepaalde onderdelen) geen verklaring aflegt en zich beroept op (zwijgrecht).
- Dat sprake is van recidive in de zin dat niet is voldaan aan de aangifteplicht (= altijd vermoeden van witwassen).
- Dat valuta en samenstelling van LM verdacht is.
- De valuta is – gelet op het reisdoel- niet logisch (bijv. Noorse Kronen naar Zuid-Amerika).
- Dat het zeer veel kleine coupures of grote coupures betreft (feit van algemene bekendheid is dat coupures van € 200 en € 500 voornamelijk in het criminele circuit worden gebruikt).
- Dat men contacten heeft/had met personen met criminele antecedenten.
- Dat men gesignaleerd of bekend is in de drugssfeer.
- Dat men een vervalst/vals identiteitsbewijs overlegt.
- Dat men valse/vervalste documenten (contracten, etc.) overlegt.
17.9.3 Indicator: gedrag, leeftijd aangever, etc.
Het gedrag, de leeftijd of het uiterlijk van de aangever (zenuwachtig gedrag, transpireren, niet goed uit de woorden kunnen komen, overdreven defensief gedrag, schelden, enz.) kunnen indicatoren zijn voor witwassen.
17.9.4 Indicator: feiten van algemene bekendheid
Er zijn ook indicatoren die zien op ‘feiten van algemene bekendheid’ (en deze zijn dus snel van toepassing). Feiten van algemene bekendheid zijn:
- Dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in diverse valuta.
- Dat de handel in verdovende middelen veel geld in kleine coupures oplevert.
- Dat de handel in verdovende middelen veel opbrengsten in verschillende valuta oplevert.
- De luchthaven Schiphol niet zelden wordt gebruikt voor de in-, uit- of doorvoer van voorwerpen (lees: LM) die onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit misdrijf.
- Dat coupures van 200 en 500 euro louter in het criminele circuit plegen te worden gebruikt.
- Dat drugsdelicten veelal gepaard gaan met het vervoeren van grote contante geldbedragen, niet zelden (deels) in biljetten van € 500.
- Dat Nederlanders in het buitenland geld op bankrekeningen hebben staan om buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten en/of Nederlandse opsporingsdiensten te blijven.
- Dat de luchthaven Schiphol een doorvoerhaven is voor dat criminele geld, waarbij veelal coupures van 50 eurobiljetten in omloop zijn, het gangbare (bancaire) betalingsverkeer wordt vermeden en het geld fysiek wordt vervoerd.
- Dat vanuit een aantal landen in Midden en Zuid-Amerika cocaïne naar Nederland en elders in Europa wordt vervoerd, waar tegenover in omgekeerde richting geldstromen gaan om de met de verkoop ervan behaalde winsten daarheen te laten terugvloeien en dat voor beide activiteiten de luchthaven Schiphol wordt gebruikt.