Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

HOOFDSTUK 7. GROENTEN, PLANTEN, WORTELS EN KNOLLEN, VOOR VOEDINGSDOELEINDEN

AANTEKENINGEN

1.

Dit hoofdstuk omvat niet de voedergewassen bedoeld bij post 1214.

2.

Voor de toepassing van de posten 0709 tot en met 0712 worden als „groenten” mede aangemerkt: eetbare paddenstoelen, truffels, olijven, kappers, pompoenen, aubergines, suikermais (Zea mays var. saccharata), vruchten van de geslachten Capsicum en Pimenta, venkel en moeskruiden zoals peterselie, kervel, dragon, kers en gekweekte marjolein (Majorana hortensis of Origanum majorana).

3.

Post 0712 omvat alle bij de posten 0701 tot en met 0711 bedoelde groentesoorten, voorzover zij zijn gedroogd, andere dan:

a) gedroogde zaden van peulgroenten (post 0713);

b) suikermaïs in de vormen bedoeld bij de posten 1102 tot en met 1104;

c) meel, gries, poeder, vlokken, korrels en pellets, van aardappelen (post 1105);

d) meel, gries en poeder van de bij post 0713 bedoelde gedroogde zaden van peulgroenten (post 1106).

4.

Gedroogde, fijngemaakte of gemalen vruchten van de geslachten Capsicum en Pimenta worden evenwel niet onder dit hoofdstuk ingedeeld (post 0904).

5.

Post 0711 heeft betrekking op groenten die een behandeling hebben ondergaan, uitsluitend bedoeld om ze voorlopig te verduurzamen ter bewaring onderweg of tijdens de periode van opslag die aan de verwerking voorafgaat (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), op voorwaarde dat zij als zodanig niet geschikt zijn voor dadelijke consumptie.