HOOFDSTUK 51. WOL, FIJN HAAR EN GROF HAAR; GARENS EN WEEFSELS VAN PAARDENHAAR (CRIN)
AANTEKENING
1.
Voor de toepassing van de nomenclatuur wordt verstaan onder:
a) „wol”, de natuurlijke vezel afkomstig van de vacht van schapen en van lammeren;
b) „fijn haar”, het haar van alpaca's, van lama's, van vicuna's (vigognes), van kamelen en dromedarissen, van yakken, van angorageiten, van tibetgeiten, van kasjmiergeiten en van dergelijke geiten (met uitzondering van gewone geiten), van konijnen (angorakonijnen daaronder begrepen), van hazen, van bevers, van nutria's en van muskusratten;
c) „grof haar”, het haar van dieren niet genoemd onder a) of b) hiervoor, ander dan dierlijk haar voor borstelwerk (post 0502) en paardenhaar (crin) (post 0511).