HOOFDSTUK 46. VLECHTWERK EN MANDENMAKERSWERK
AANTEKENINGEN
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden aangemerkt als „vlechtstoffen”: materialen in een zodanige toestand of vorm, dat zij geschikt zijn om te worden gevlochten, ineengestrengeld of volgens een soortgelijk procedé te worden behandeld. Daaronder worden onder meer begrepen: stro, teen, wilgenrijs, bamboe, rotting, bies, riet, houtrepen, stroken van ander plantaardig materiaal (bijvoorbeeld stroken van bast, smalle bladeren en raffia of andere stroken verkregen van brede bladeren), niet-gesponnen natuurlijke textielvezels, monofilament, alsmede strippen en dergelijke vormen, van kunststof, strippen van papier. Hieronder vallen echter niet: leder of kunstleder in repen, vilt of gebonden textielvlies in stroken, mensenhaar, paardenhaar, voorgesponnen of gesponnen textielmateriaal (lonten, garens enz.), monofilament, alsmede strippen en dergelijke vormen, bedoeld bij hoofdstuk 54.
2.
Dit hoofdstuk omvat niet:
a) wandbekleding als bedoeld bij post 4814;
b) bindgaren, touw en kabel, ook indien gevlochten (post 5607);
c) schoeisel, hoofddeksels en delen daarvan, bedoeld bij hoofdstuk 64 of 65;
d) vervoermiddelen en bakken daarvoor, uit mandenmakerswerk (hoofdstuk 87);
e) artikelen bedoeld bij hoofdstuk 94 (bijvoorbeeld meubelen, lichtarmaturen en verlichtingstoestellen).
3.
Voor de toepassing van post 4601 worden aangemerkt als „vlechtstoffen, vlechten en dergelijke artikelen van vlechtstoffen, samengebonden”: artikelen verkregen door het naast elkaar plaatsen en in de vorm van banen aaneenbinden van vlechtstoffen, van vlechten of van dergelijke artikelen van vlechtstoffen, ook indien textielgaren als bindmateriaal is gebezigd.