HOOFDSTUK 20. BEREIDINGEN VAN GROENTEN, VAN VRUCHTEN EN VAN ANDERE PLANTENDELEN
AANTEKENINGEN
1.
Dit hoofdstuk omvat niet:
a) groenten en vruchten, bereid of verduurzaamd op een wijze genoemd in de hoofdstukken 7, 8 en 11;
b) plantaardige vetten en oliën (hoofdstuk 15);
c) bereidingen voor menselijke consumptie bevattende meer dan 20 gewichtspercenten worst, vlees, slachtafvallen, bloed, insecten, vis, schaaldieren, weekdieren of andere ongewervelde waterdieren, afzonderlijk of tezamen genomen (hoofdstuk 16);
d) bakkerswaren en andere producten bedoeld bij post 1905;
e) samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie, bedoeld bij post 2104.
2.
De posten 2007 en 2008 omvatten niet: vruchtengelei, vruchtenmoes, door een suikerlaag omgeven amandelen en dergelijke producten, in de vorm van suikergoed (post 1704) of van chocoladewerk (post 1806).
3.
Onder de posten 2001, 2004 en 2005 vallen, naar gelang van het geval, uitsluitend producten bedoeld bij hoofdstuk 7 of bij de posten 1105 en 1106 (andere dan meel, gries en poeder van de producten van hoofdstuk 8) die bereid of verduurzaamd zijn op een andere wijze dan bedoeld bij aantekening 1, onder a).
4.
Tomatensap dat 7 of meer gewichtspercenten droge stof bevat, wordt ingedeeld onder post 2002.
5.
Voor de toepassing van post 2007 wordt onder „door koken of stoven verkregen” verstaan, verkregen door een warmtebehandeling bij atmosferische druk of bij verminderde druk met het oog op de verhoging van de viscositeit van het product door vermindering van het watergehalte of door andere middelen.
6.
Voor de toepassing van post 2009 wordt onder „ongegiste sappen, zonder toegevoegde alcohol” verstaan, sappen met een alcoholvolumegehalte (zie aantekening 2 op hoofdstuk 22) van niet meer dan 0,5 % vol.
AANVULLENDE AANTEKENINGEN
1.
Voor de toepassing van onderverdeling 2005 10 worden als „gehomogeniseerde groenten” aangemerkt, bereidingen van fijn gehomogeniseerde groenten, opgemaakt voor de verkoop in het klein als voeding voor zuigelingen of voor jonge kinderen of als dieetvoeding, in verpakkingen met een nettogewicht van niet meer dan 250 g. Voor de toepassing van deze bepaling wordt geen rekening gehouden met kleine hoeveelheden ingrediënten, die aan de bereidingen zijn toegevoegd als smaakgevend middel, als conserveringsmiddel of voor een ander doel. Die bereidingen mogen kleine hoeveelheden zichtbare deeltjes groenten bevatten. Deze onderverdeling heeft voorrang op alle andere onderverdelingen van post 2005.
2.
Voor de toepassing van onderverdeling 2007 10 worden als „gehomogeniseerde bereidingen” aangemerkt, bereidingen van fijn gehomogeniseerde vruchten, opgemaakt voor de verkoop in het klein als voeding voor zuigelingen of voor jonge kinderen of als dieetvoeding, in verpakkingen met een nettogewicht van niet meer dan 250 g. Voor de toepassing van deze bepaling wordt geen rekening gehouden met kleine hoeveelheden ingrediënten, die aan de bereidingen zijn toegevoegd als smaakgevend middel, als conserveringsmiddel of voor een ander doel. Die bereidingen mogen kleine hoeveelheden zichtbare deeltjes vruchten bevatten. Deze onderverdeling heeft voorrang op alle andere onderverdelingen van post 2007.
3.
Voor de toepassing van de onderverdelingen 2009 12, 2009 21, 2009 31, 2009 41, 2009 61 en 2009 71 wordt onder „brix-waarde” verstaan, de graden Brix die rechtstreeks worden afgelezen van een brixhydrometer of de refractie-index uitgedrukt als percentage van het sacharosegehalte gemeten met een refractometer, bij een temperatuur van 20 ºC of na correctie voor 20 ºC indien de meting wordt verricht bij een andere temperatuur.
AANVULLENDE AANTEKENINGEN (GN)
1.
Voor de toepassing van post 2001 dienen groenten, vruchten en andere eetbare plantendelen, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur, een gehalte te hebben aan vrij, vluchtig zuur van 0,5 gewichtspercent of meer, berekend als azijnzuur. Bovendien mag het zoutgehalte van paddenstoelen van onderverdeling 2001 90 50 niet meer bedragen dan 2,5 gewichtspercenten.
2.
a) Het gehalte aan diverse suikers, berekend als sacharose (“suikergehalte”), van de producten bedoeld bij dit hoofdstuk, is gelijk aan het getal dat een refractometer (gebruikt volgens de methode die is vastgesteld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 974/2014 van de Commissie (open toelichting)) bij een temperatuur van 20 °C aanwijst, vermenigvuldigd met:
— 0,93 voor de producten bedoeld bij de onderverdelingen 2008 20 tot en met 2008 80, 2008 93, 2008 97 en 2008 99,
— 0,95 voor de producten bedoeld bij de andere posten.
Het gehalte aan diverse suikers, berekend als sacharose („suikergehalte”), van de volgende bij dit hoofdstuk bedoelde producten:
— producten vervaardigd op basis van zeewier en andere algen, bereid of verduurzaamd door bewerkingen die niet in hoofdstuk 12 zijn beschreven,
— producten vervaardigd op basis van maniokwortel, arrowroot (pijlwortel), salepwortel, aardperen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke wortels en knollen met een hoog gehalte aan zetmeel of aan inuline van post 0714,
— producten vervaardigd op basis van wijnstokbladeren,
is evenwel gelijk aan het getal dat resulteert uit een berekening uitgevoerd op basis van metingen die zijn verkregen met behulp van de HPLC-methode (hogedrukvloeistofchromatografie), volgens onderstaande formule:
S + (G + F) × 0,95
waarbij
„S” het met behulp van de HPLC-methode bepaalde sacharosegehalte is,
„F” het met behulp van de HPLC-methode bepaalde fructosegehalte is,
„G” het met behulp van de HPLC-methode bepaalde glucosegehalte is.
b) De “brixwaarde” zoals vermeld in de onderverdelingen van post 2009, is gelijk aan het getal dat een refractometer (gebruikt volgens de methode die is vastgesteld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 974/2014 (open toelichting)) bij een temperatuur van 20 °C aanwijst.
3.
De producten bedoeld bij de onderverdelingen 2008 20 tot en met 2008 80, 2008 93, 2008 97 en 2008 99 worden geacht toegevoegde suiker te bevatten, indien hun suikergehalte meer bedraagt dan de hierna vermelde gewichtspercentages, naargelang van de soort van de vruchten of andere eetbare plantendelen:
— ananas, druiven: 13%,
— andere vruchten, gemengde vruchten daaronder begrepen of andere eetbare plantendelen: 9%.
4.
Voor de toepassing van de onderverdelingen 2008 30 11 tot en met 2008 30 39, 2008 40 11 tot en met 2008 40 39, 2008 50 11 tot en met 2008 50 59, 2008 60 11 tot en met 2008 60 39, 2008 70 11 tot en met 2008 70 59, 2008 80 11 tot en met 2008 80 39, 2008 93 11 tot en met 2008 93 29, 2008 97 12 tot en met 2008 97 38 en 2008 99 11 tot en met 2008 99 40 wordt verstaan onder:
— „effectief alcohol-massagehalte”: het aantal kilogrammen zuivere alcohol aanwezig in 100 kg van het product;
— „% mas”: het symbool voor het alcohol-massagehalte.
5.
Het volgende is van toepassing op de producten zoals aangeboden:
a) het gehalte aan toegevoegde suiker van de producten bedoeld bij post 2009 is gelijk aan hun suikergehalte verminderd met het hierna vermelde getal, naar gelang van de soort van het sap:
— sap van citroenen of van tomaten: 3;
— druivensap: 15;
— sap van andere vruchten of van groenten, mengsels daaronder begrepen: 13;
b) vruchtensappen met toegevoegde suiker, met een brixwaarde van niet meer dan 67, die minder dan 50 gewichtspercenten vruchtensap bevatten, verliezen hun oorspronkelijke karakter van vruchtensappen als bedoeld bij post 2009.
Punt b) is niet van toepassing op geconcentreerde natuurlijke vruchtensappen. Geconcentreerde natuurlijke vruchtensappen zijn daarom niet uitgesloten van post 2009.
6.
Voor de toepassing van de onderverdelingen 2009 69 51 en 2009 69 71 wordt als “geconcentreerd druivensap (druivenmost daaronder begrepen)” aangemerkt druivensap (druivenmost daaronder begrepen) waarvoor het getal dat een refractometer (gebruikt volgens de methode die is vastgesteld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 974/2014 (open toelichting)) bij een temperatuur van 20 °C aanwijst, niet lager is dan 50,9 %.
7.
Voor de toepassing van de onderverdelingen 2001 90 92, 2006 00 35, 2006 00 91, 2007 10 91, 2007 99 93, 2008 97 03, 2008 97 05, 2008 97 12, 2008 97 16, 2008 97 32, 2008 97 36, 2008 97 51, 2008 97 72, 2008 97 76, 2008 97 92, 2008 97 94, 2008 97 97, 2008 99 24, 2008 99 31, 2008 99 36, 2008 99 38, 2008 99 48, 2008 99 63, 2009 89 34, 2009 89 36, 2009 89 73, 2009 89 85, 2009 89 88, 2009 89 97, 2009 90 92, 2009 90 95 en 2009 90 97 worden als „tropische vruchten” aangemerkt: guaves, manga's, manggistans, papaja's, tamarindevruchten, cashewappelen, lychees, nangka's („jackfruit”), sapodilla's, passievruchten, carambola's en pitahaya's.
8.
Voor de toepassing van de onderverdelingen 2001 90 92, 2006 00 35, 2006 00 91, 2007 99 93, 2008 19 12, 2008 19 92, 2008 97 03, 2008 97 05, 2008 97 12, 2008 97 16, 2008 97 32, 2008 97 36, 2008 97 51, 2008 97 72, 2008 97 76, 2008 97 92, 2008 97 94 en 2008 97 97 worden als „tropische noten” aangemerkt: kokosnoten, cashewnoten, paranoten, arecanoten (of betelnoten), colanoten en macadamianoten.
9.
Zeewier en andere algen, bereid of verduurzaamd door bewerkingen die niet in hoofdstuk 12 zijn beschreven, zoals koken, roosteren, kruiden of het toevoegen van suiker, vallen onder hoofdstuk 20 als bereidingen van andere delen van planten. Zeewier en andere algen, vers, gekoeld, bevroren of gedroogd, ook indien in poedervorm, moeten onder post 1212 worden ingedeeld.