Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

3 Wettelijke bepalingen

3.1 Algemeen

De verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken is een nationale belasting en - in tegenstelling tot accijns - niet gebaseerd op Europese wetgeving. Er is dan ook geen regeling voor het vervoer onder schorsing van de belasting tussen meerdere lidstaten zoals die geldt voor het vervoer van accijnsgoederen.

Het vervaardigen, verwerken en opslaan van alcoholvrije dranken moet volgens de WVAD plaatsvinden in een IVV. Er zijn twee soorten IVV’s:

  1. de "gewone" inrichting, waar alcoholvrije dranken worden vervaardigd en/of opgeslagen;
    en
  2. de inrichting zonder fysieke opslag.

Een IVV moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • er moet een vergunning IVV zijn afgegeven (artikel 14, eerste lid, WVAD);
  • de administratie van de IVV moet aan bepaalde eisen voldoen (artikel 14, tweede lid, WVAD en artikel 41, eerste lid, WA);
  • de IVV moet zekerheid stellen voor de verbruiksbelasting (artikel 23, eerste lid, WVAD).

Niet alle plaatsen komen in aanmerking voor een vergunning. Er wordt geen vergunning verleend voor een plaats van waaruit leveringen aan de verbruiker van de alcoholvrije dranken plaatsvinden (artikel 14, eerste lid, WVAD en artikel 40, tweede lid, WA).
Deze bepaling geldt niet voor IVV’s van waaruit alcoholvrije dranken worden geleverd met vrijstelling van belasting ten behoeve van ambassades en diplomaten (artikel 10 eerste lid, URVAD en artikel 19, URVAD).
Deze vrijstelling is gerelateerd aan de vrijstelling in het kader van de douanewetgeving (artikelen 7:8, 7:9 en 7:11, ADR).

Automaten waarin alcoholvrije dranken worden vervaardigd vanuit concentraten en die rechtstreeks worden geleverd aan de verbruiker, worden niet als een IVV aangemerkt. De grondstof voor deze automaten is namelijk al in de heffing van de verbruiksbelasting betrokken. Deze automaten worden veelal aangeduid als "postmixapparaten". Zie ook hoofdstuk 10.10.00, Alcoholvrije dranken, van dit Handboek.

3.2 Vergunningplicht voor een IVV

De WVAD verstaat onder het begrip "inrichting’: iedere plaats waar alcoholvrije dranken onder schorsing van belasting mogen worden vervaardigd, verwerkt, voorhanden zijn, ontvangen en verzonden (artikel 2, onderdeel b, WVAD).

De IVV vervult een centrale rol in de WVAD. Voor de heffing van de verbruiksbelasting in het binnenland wordt de uitslag van de alcoholvrije dranken uit een IVV immers aangemerkt als belastbaar feit.

De eisen aan een IVV komen overeen met de eisen die de WA stelt aan een AGP (artikel 14, tweede lid, WVAD en artikel 40, WA).

Vervaardiging

Voor de afgifte van een vergunning voor een IVV waarin alcoholvrije dranken worden vervaardigd, worden geen eisen gesteld aan de omvang van de productie. Alcoholvrije dranken moeten immers altijd in een IVV worden vervaardigd en ook ondernemingen met een kleine productiecapaciteit moeten een vergunning kunnen krijgen. In de praktijk zal de vergunning dan ook vrijwel altijd worden verleend.

Voor de vervaardiging van alcoholvrije dranken voor eigen gebruik is geen vergunning nodig (artikel 39, eerste lid, onderdeel a, WVAD).

Voor een ondernemer die uitsluitend vruchten- of groentesap vervaardigt, en jaarlijks niet meer dan 12.000 liter vruchten- of groentesap vervaardigt, is ook geen vergunning nodig (artikel 15a, eerste lid, WVAD).

Wat verstaan moet worden onder vervaardiging wordt toegelicht in artikel 2, onderdeel a, WVAD: elk handelen waarbij of waardoor alcoholvrije dranken ontstaan, of waardoor de samenstelling van de alcoholvrije drank wordt gewijzigd.

Opslag

Een plaats waar geen alcoholvrije dranken worden vervaardigd, maar die dient voor de opslag van deze producten, kan ook voor een vergunning IVV in aanmerking komen. Bij opslag worden specifieke eisen aan de administratie gesteld; een expeditiebedrijf komt daarom niet zonder meer in aanmerking voor een vergunning IVV.

Artikel 9, URVAD, eist voor het afgeven van een vergunning IVV een minimum hoeveelheid. Voor een IVV die uitsluitend is gericht op opslag van alcoholvrije dranken moet de hoeveelheid die daar gemiddeld over een jaar voorhanden is meer bedragen dan 50.000 liter (artikel 9, eerste lid, URVAD).

In het tweede lid van artikel 9, URVAD is een afwijking opgenomen voor deze hoeveelheidseis. De inspecteur kan op verzoek besluiten de minimum hoeveelheid te verlagen in de volgende gevallen: Als de alcoholvrije dranken vanuit die inrichting in belangrijke mate (30% of meer) worden overgebracht naar een ondernemer in een andere lidstaat of naar een derde land.

Afbakening ruimte

Over de begrenzing van de IVV mag - gelet op het systeem van heffing van de WVAD - geen onduidelijkheid bestaan. Daarom is een IVV een duidelijk beschreven en begrensde ruimte. Dit is van belang om te kunnen bepalen wanneer sprake is van het belastbare feit "uitslag". Uitslag is immers een fysieke handeling, waarbij de producten buiten de ruimte worden gebracht die voor dat product als IVV is aangewezen.

In de vergunning voor de IVV moet die ruimte duidelijk worden omschreven en afgebakend. Voor de omschrijving en afbakening kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld kadastrale gegevens, adressen, bouwtekeningen en foto’s. De geografische bepaling van een IVV maakt het onmogelijk om varende schepen, rijdende auto’s enzovoorts als inrichting aan te wijzen.

Iedere plaats (locatie) die aangewezen is als IVV moet worden aangemerkt als een zelfstandig IVV. Dat betekent dus dat een ondernemer die op meerdere locaties een IVV heeft, in het bezit moet zijn van meerdere vergunningen. Om praktische redenen wordt goedgekeurd dat al deze afzonderlijke inrichtingen in één beschikking worden opgenomen, met één vergunningnummer. Voor de toepassing van de wet- en regelgeving is elke locatie echter een afzonderlijk IVV. Dat betekent onder meer dat bij een IVV voor de opslag van alcoholvrije dranken elke locatie moet voldoen aan de eis van de minimumhoeveelheid en dat bij vervoer tussen de verschillende locaties de bepalingen ten aanzien van het vervoer van alcoholvrije dranken tussen IVV’s gewoon van toepassing zijn.

Tijdelijk buiten de IVV brengen van alcoholvrije dranken

Op grond van de Beleidsregels Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken wordt goedgekeurd dat onder bepaalde voorwaarden alcoholvrije dranken tijdelijk buiten een IVV mogen worden gebracht.

3.3 Inrichting zonder fysieke opslag voor alcoholvrije dranken (fictief IVV)

Vanaf 1 januari 1993 is het niet meer mogelijk om Uniegoederen met douanedocumenten (bijvoorbeeld een T-2) binnen de EU te vervoeren. Hierdoor moeten bij de kettingverkoop van alcoholvrije dranken tussen handelaren die zelf geen fysieke opslagruimte hebben zonder nadere voorziening, de producten inclusief belasting worden geleverd.

In verband daarmee is op grond van de Beleidsregels Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken goedgekeurd dat ook vergunningen voor een IVV kunnen worden verleend zonder dat de vergunninghouder de alcoholvrije dranken fysiek in opslag neemt - de zogenaamde fictieve IVV.

Wat geldt voor de fictieve AGP onder "andere handelaren in accijnsgoederen" en "tussenpersonen" is voor zover mogelijk ook van overeenkomstige toepassing voor de fictieve IVV (onderdeel 30.10.00 , Accijnsgoederenplaats, van het Handboek Accijns).